LEESWIJZER
bij
Tim Keller, In alle redelijkheid
Als
je boeken leest waarin wordt uitgelegd waarom je in God moet geloven, krijg je
snel het gevoel dat ze allereerst geschreven zijn voor mensen die al geloven.
Aan de moeilijkste vragen over God gaan de schrijvers van zulke boeken vaak
voorbij.
Timothy
Keller is anders. Niet alleen loopt hij niet om de moeilijke vragen heen; hij
gaat erop in met de ernst die ze verdienen. En hoewel In alle redelijkheid beslist door gelovigen met veel vrucht gelezen
kan en moet worden, biedt het zeker ook veel waardevols voor sceptici. Keller
heeft voor serieuze twijfelaars, agnosten en atheïsten evenveel respect als
voor leden van zijn gemeente in Manhattan. In
alle redelijkheid is lezenswaardig voor gelovigen die meer redelijke grond
voor het christelijk geloof zoeken, en voor ongelovigen die open staan voor
redelijke argumenten voor het bestaan van God.
Deze
leeswijzer helpt bij de doordenking van vragen – en de daarmee samenhangende
manieren waarop het bestaan van God te verdedigen is – die u in het boek
tegenkomt. De volgende discussievragen zijn bedoeld voor gebruik in groepen
van twee of meer mensen die In alle redelijkheid
lezen. Door met andere lezers te praten over uw eigen vragen en over wat u
vindt van de door Keller aangevoerde argumenten zal uw denken hierover worden
gestimuleerd, en het zal u nieuwe inzichten opleveren. De meeste vragen in
de leeswijzer vloeien voort uit de inhoud van het boek. Deze handleiding zal
daarom vooral van nut zijn voor leesgroepen die regelmatig bijeenkomen tijdens
het lezen van dit boek.
DE
GESPREKSVRAGEN
1.
Aan
het begin stelt Timothy Keller dat niet-gelovigen geen mensen zonder geloof
zijn, maar mensen met een geloof dat afwijkt van het orthodoxe christelijke
geloof. Als begin van de gesprekken over In
alle redelijkheid zou het interessant zijn als alle deelnemers in het kort
vertellen wat hun diepste overtuigingen zijn ten aanzien van God,
spiritualiteit en geloof.
2.
In
de inleiding onderstreept de auteur het belang van twijfel. Hij zegt dat men
twijfels ‘pas na langdurige overweging vaarwel moet zeggen’ (p. 14). Bent u
het ermee eens dat een losjes aangehouden twijfel net zo onzinnig is als een
losjes aangehouden geloof? Voorts zegt Keller: ‘Iedere twijfel ... gaat terug
op een geloofssprong’ (p. 15). Wat vindt u van zijn suggestie dat ook twijfel
een soort geloof is? Bespreek een aantal vragen en twijfels waarover u bij het
lezen van dit boek dieper zou willen nadenken.
3.
Over
het argument dat alle religies hetzelfde zijn en dat er niet maar één waar
geloof kan zijn, zegt Keller: ‘Willen we nu echt beweren dat de Branch
Davidians of godsdiensten die kinderoffers eisen niet van een lagere orde zijn
dan andere geloofsovertuigingen?’ (p. 29). Wat zou uw reactie hierop zijn?
Denkt u ook dat de meeste mensen kwalitatief onderscheid maken tussen religies,
ook als men formeel staande houdt dat alle religies hetzelfde zijn? Bespreek uw
antwoord.
4.
In
hoofdstuk 2 gaat Keller op de bewering in dat een God van liefde geen leed zou
kunnen toelaten. Hij zegt: ‘Als er iets gebeurt waarvan je niet snapt, of je
niet kunt voorstellen, waarom God het toelaat, wil dit nog niet zeggen dat er
geen reden kan zijn’ (p. 44). Kan deze redenering wel door de beugel: dat het ontbreken
van een duidelijk antwoord niet uitsluit dat er toch een aannemelijk – maar verborgen
– verklaring kan bestaan? Waarom of waarom niet? Vindt u de bewering dat God
dingen doet om redenen die het menselijk verstand te boven gaan een uitvlucht? Of
is dit een geldige redenering als het gaat over God en de transcendente
manieren waarop hij te werk gaat?
5.
Bij
zijn verdere behandeling van het probleem van het lijden schrijft Keller:
‘...al geeft het christelijk geloof lang niet altijd voor iedere pijnervaring
een reden op, het is wel een grote bron van hulp om het leed met hoop en moed
en niet met bittere wanhoop tegemoet te treden’ (p. 48). Hebt u de hoop en/of
de moed waar Keller van spreekt ooit ervaren? Zo ja, beschrijf uw ervaring
voor leesgroepgenoten.
6.
De
schrijver zegt, C. S. Lewis parafraserend: ‘moderne bezwaren tegen God gaan
terug op een gevoel voor wat eerlijk en rechtvaardig is. Het moest niet mogen,
vinden wij, dat mensen lijden, buitengesloten worden, doodgaan van honger of
onderdrukking. Maar het evolutiemechanisme, natuurlijke selectie, is een geheel
een zaak van dood, vernietiging en geweld van sterk tegen zwak – dat zijn allemaal
volmaakt natuurlijke dingen. Op grond waarvan meent een atheïst dan dat de
natuur verschrikkelijk slecht, oneerlijk en onrechtvaardig is’ (p. 46). Wat
hebt u op deze vraag van Keller te zeggen? Als men het op de wetten van
natuurlijke selectie en survival of the
fittest houdt, botst dit dan met de menselijke waarden die zich verzetten
tegen leed, discriminatie en onderdrukking van armen en machtelozen? Waarom wel
of waarom niet?
7.
In
hoofdstuk 3 gaat Keller in op het verzet tegen absolute waarheid. Een criticus
die de geldigheid van aanspraken op absolute waarheid betwist doet daarmee,
beweert Keller, onvermijdelijk zelf zo’n aanspraak. Als voorbeeld dienen
democratische waarden. ‘De westerse samenleving is gebaseerd op gemeenschappelijke
erkenning van rede, rechten en rechtvaardigheid, ook al hebben geen van deze
dingen een algemeen aanvaarde definitie’ (p. 58). Bent u ook van mening dat de
westerse waarden een seculier type absolute waarheid vormen, en dat iemand die
zeker weet dat dit de juiste waarden zijn niet verschilt van een christen die
de waarheid van de Schriften hooghoudt? Waarom wel of waarom niet?
8.
In
hoofdstuk 4 spreekt Keller over christelijke hypocrisie en het daaruit
voortvloeiend probleem voor mensen buiten de kerk. De auteur geeft toe dat
mensen die zichzelf niet als christen beschouwen vaak ethisch en moreel hoger
staan dan kerkgangers. Hij noemt een interessante mogelijke verklaring:
misschien hebben kerken een groter percentage geknakte mensen dan je bij andere
organisaties tegenkomt, want mensen in nood zijn zich beter van hun situatie
bewust en zijn op zoek naar hulp (zie pp. 90). Komt deze verklaring volgens u
te dicht in de buurt van ‘beoordeel het christendom niet naar zijn zwakste
vertegenwoordigers’? Bent u het eens met de kritiek: als het christelijk geloof
werkelijk levens verandert, dan moet het gedrag van christenen ook beter zijn
dan gemiddeld menselijk gedrag? Bespreek de antwoorden.
9.
Hoe
zit het met het beeld dat de Bijbel schetst van een God van liefde die toch ook
zijn vijanden veroordeelt? In hoofdstuk 5 verdedigt Keller het geloof in een
God van liefde die ook een God van toorn en oordeel is. Als God zijn schepping
liefheeft, is het begrijpelijk dat hij alles tegenwerkt wat schade doet aan
zijn schepping (zie p. 90). Denkt u ook dat God groot genoeg is om zowel
genade en liefde als oordeel en toorn te omvatten? Bespreek de antwoorden.
10.
Over
de vraag hoe een God van liefde mensen naar de hel zou kunnen laten gaan zegt
Keller dat God de mensen hierin de vrije keus geeft. ‘De hel is, kort gezegd,
gewoon iemands vrij gekozen identiteit los van God op een traject richting de
oneindigheid’ (p. 94). Met andere woorden: wie in de hel belandt, kiest voor
deze bestemming door God af te wijzen. Hoe staat u tegenover zo’n bewering?
11.
In
hoofdstuk 6 bespreekt hij de gedachte dat de wetenschap zou hebben bewezen dat
dingen zoals een schepper, een leven na de dood en bovennatuurlijk ingrijpen in
de kosmos niet bestaan. Hij brengt hiertegen in: ‘Als van evolutie een
alomvattende theorie wordt gemaakt die absoluut alles wat wij geloven en voelen
en doen verklaart als product van natuurlijke selectie, dan zitten we niet
meer op het terrein van de wetenschap maar op dat van de filosofie’ (p. 103).
Met andere woorden, de overtuiging dat evolutie afrekent met God en met zijn
ingrijpen in de kosmos betekent een afscheid van de wetenschap, om in plaats
daarvan het ene geloof (in God) voor het andere (in evolutie) te verruilen. Hoe
staat u tegenover deze gedachtegang?
12.
De
Bijbel zou geweld goedkeuren, een puriteinse seksuele moraal opleggen, en
antiwetenschappelijk gezind zijn. Waarom zou iemand dan in de 21e eeuw de
Bijbel nog serieus nemen? In hoofdstuk 7 geeft Keller hier antwoord op. ‘Als je
het christelijk geloof buiten de deur houdt omdat een deel van de Bijbelse leer
je tegen de borst stuit, dan ga je ervan uit dat als er een God is, hij de
dingen nooit zou zien op een manier die jou dwars zit. Is dat wel een
aannemelijk idee? (p. 126). Bent u het ermee eens dat God – die immers niet
maar een mens is – wellicht posities inneemt en regels oplegt die haaks staan
op hoe wij vinden dat men te werk moet gaan? Waarom of waarom niet?
13.
Dan
begint Keller met een onderzoek naar de primaire grondslagen voor geloof in
God. In hoofdstuk 8 noemt hij het argument van Augustinus dat menselijke verlangens
– speciaal verlangens die niet volkomen vervulbaar zijn – een aanwijzing
zijn voor de realiteit van God. Zo zegt hij: ‘...ook al bewijst honger niet
dat de maaltijd waar men op een gegeven moment naar uitziet (zoals boerenkool
met worst) er dan ook aankomt, betekent onze trek in voedsel niettemin niet dat
er voedsel bestaat? Is het niet waar dat aangeboren verlangens een parallel
vinden in echte zaken die bevrediging kunnen geven, zoals seksuele verlangens
corresponderen met geslachtsverkeer ... en verlangens naar menselijke omgang
corresponderen met vriendschap’ (p. 148). En dan betoogt hij dat het menselijk
verlangen naar betekenis, liefde en schoonheid een sterke aanwijzing is dat
God bestaat. Denkt u ook dat universele menselijke verlangens naar God
verwijzen? Of zijn ze ook anders te verklaren? Bespreek de antwoorden.
14.
In
hoofdstuk 9 stelt de auteur dat de grote uitdaging niet is te bewijzen dat God
bestaat, maar te zien dat mensen allang vermoeden dat God bestaat. Hij wijst op
het menselijk besef dat bepaalde dingen goed en andere fout zijn. Kinderen
behoeden voor ongelukken is bijvoorbeeld goed; etnische zuivering is fout. Met
het oog op deze gedeelde inzichten schrijft Keller: ‘Dit betekent dat je
gelooft in morele maatstaven waar mensen zich aan moeten houden ongeacht hun
individuele overtuiging’ (p. 158-159). En verder: ‘We kunnen niet weten dat de
natuur op een of andere manier gebroken is tenzij er een soort bovennatuurlijke
maatstaf is waarmee we goed en kwaad kunnen onderscheiden’ (pp. 168). Denkt u
ook dat een gedeeld besef van goed en kwaad een aanwijzing is voor het bestaan
van God? Bespreek de antwoorden.
15.
In
hoofdstuk 10 wordt het thema van de zonde en haar gevolgen uitgespit. Keller
begint met de stelling dat we al weten dat zonde bestaat: ‘We kunnen moeilijk
aan de conclusie ontkomen dat er iets fundamenteel mis is met de wereld’(p.
171). Vindt u het ook zinvol om het gebrokene in de wereld te benoemen als
zonde? Waarom of waarom niet? En gegeven al die gebroken dingen in de wereld,
welke vragen over God roept dit bij u op?
16.
In
hoofdstuk 11 maakt de auteur een tegenstelling tussen religie en het
christelijk evangelie. Hij geeft aan dat religie een verzameling regels en
maatstaven is die bepalen wat een mens moet doen om Gods goedkeuring te krijgen
en in de hemel te komen. Het evangelie daarentegen, zegt hij, maakt duidelijk
dat geen mens kan voldoen aan Gods maatstaf: volmaaktheid. Dit verklaart
waarom God zijn Zoon, Jezus, naar de aarde liet gaan om voor de zonden van het
mensdom te sterven. De volmaakte God, in menselijk vlees, werd geofferd voor
een onvolmaakt mensdom. Keller schrijft: ‘Het christelijk evangelie is dat
er zoveel mis met mij is dat Jezus voor mij heeft moeten sterven, en toch ben
ik zo geliefd en waardevol dat Jezus met vreugde voor mij stierf’ (p. 191). Wat
vindt u van de tegenstelling die Keller hier maakt tussen religie en de
boodschap van het evangelie? Hoe reageert u op deze samenvatting van de
betekenis van het evangelie?
17.
In
hoofdstuk 12 gaat de auteur in op de kritiek dat ‘“de christelijke God lijkt op
de wraakzuchtige goden uit primitievere tijden, die tevreden moesten worden
gesteld met mensenoffers”. Kan God nou niet gewoon iedereen accepteren, of ten
minste iedereen die spijt heeft van wat hij heeft misdaan?’ (p. 197). Als
antwoord op deze vraag maakt Keller een vergelijking tussen God en een mens
die door een ander mens kwaad is aangedaan. De benadeelde partij kan
vergelding eisen waarbij de dader zal boeten, of kan in plaats daarvan kiezen
voor de moeilijke weg van vergeving. Schenk je vergeving, dan besluit je de
dader niet te laten boeten voor wat hij of zij gedaan heeft. In plaats daarvan
boet de benadeelde. Door de dader te vergeven, zegt Keller, ‘absorbeer je de
schuld, je neemt de kosten geheel voor eigen rekening, in plaats van de ander
te laten betalen. Dat doet verschrikkelijk zeer. Veel mensen zouden zeggen dat
het iets heeft van doodgaan’ (p. 199). Zo onderging God de pijn van de dood van
zijn Zoon om de zonden van de mensheid te vergeven. En omdat hij dat deed, zijn
de daders (het mensdom) bevrijd van de schuld van hun wangedrag. Wat vindt u
ervan dat Keller de pijn van menselijke vergeving vergelijkt met de daad van
God waarbij hij zijn Zoon offert om het mensdom te verlossen?
18.
Bijna
aan het einde van het boek concludeert de auteur: ‘Het christelijk geloof biedt
volgens mij de beste verklaring en de duidelijkste samenhang voor onze
individuele levensverhalen en bij wat we
zien in de wereldgeschiedenis’ (p. 222). Hij geeft dus geen waterdicht bewijs
voor het bestaan van God, maar stelt de christelijke boodschap voor als meest
aannemelijke verklaring voor de toestand van mensen en voor wat we in de
wereld om ons heen zien. Heeft Keller dit volgens u overtuigend aangetoond?
Waarom of waarom niet?
19.
Bespreek
als laatste punt of en hoe u van gedachten bent veranderd door het lezen van In alle redelijkheid. Als u sceptisch
over God was toen u het begon te lezen, bent u dan nu minder sceptisch? Als u
begonnen bent als gelovige, bent u dan zekerder geworden van wat u gelooft?
Denk bij het bespreken van de antwoorden na over andere gebieden die u samen
met leden van de leesgroep zou willen verkennen.
How to Play Emperor Casino
BeantwoordenVerwijderenIf you are new to casino games, don't forget about emperor 1xbet korean casino and you know what you kadangpintar have to win. 제왕 카지노 It's an online casino that offers casino